6. LOEP

Het politiebureau van District Zeven op een gewone vuurdagmiddag. Aan de balie geeft iemand een diefstal aan. In de ruimte zitten nog drie andere mensen die op hun beurt wachten. Achter het loket zitten nog drie beambten, zij sorteren de eerder ingediende aangiften per afdeling. Een vraag vanuit de meldkamer: een man heeft z’n vrouw geslagen, wie sturen we erheen? De deuren zwaaien open en er wordt een winkeldief opgebracht, twee agenten kunnen de hevig stribbelende man maar net in bedwang houden. De verdachte heeft grijs sluik haar, een onverzorgd uiterlijk en draagt versleten kleren. ‘Ik heb het niet gedaan, vuile schoften!’ De baliemedewerker drukt op een knop onder het loket, de deur zwaait open en het drietal verdwijnt in de krochten van het bureau. Het is een gezellig geroezemoes, er rinkelt geregeld een telefoon.
            Opnieuw zwaaien de deuren open en een ander soort gezelschap komt binnen: twee agenten in een zwart uniform, vergezeld door een spichtige dame met strobruin haar, blauw mantelpakje in een geur van vrij dure parfum, Estelle VII waarschijnlijk, onder haar rechterarm een aktetas. Ze ploft die met veel poeha op de balie: ‘Waar kan ik inspecteur Hertz vinden’, snauwt ze. De baliemedewerker, een man van een jaar of vijftig, inmiddels oudgediende bij de politie laat zich niet zo gauw uit het veld slaan, maar is toch enigszins verrast.
‘Inspecteur Hertz zit op de derde verdieping, kamer 304, maar waarvoor..’ De baliemedewerker, Tzom Breek, krijgt niet de kans om z’n zin af te maken. ‘Ik ben Joan Vermeers’, zegt de dame, ‘Interne Zaken. Wilt u ons nú binnenlaten?’ Breek besluit maar niet lastig te doen, hij drukt op de knop en de binnendeur zwaait open. ‘Dank u’, zegt Vermeers kortaf. Als ze weg zijn belt Breek snel met toestelnummer 304: ‘Problemen, John’, zegt hij zachtjes in de hoorn. Met uitgestreken gezicht hervat hij zijn werk, maar van binnen uiterst ongerust: ’Wie was er ook alweer aan de beurt?’ Een lange man stapt op uit de wachtrij, hij doet aangifte van een weggelopen hond. 

Snel maakte John Hertz, inspecteur-rechercheur z’n bureau leeg. Dat wil zeggen: enkele mappen verdwenen subiet in een lade, een lang geleden gebruikte koffiebeker belandde met een sierlijke boog in de prullenbak. Hij trok z’n das recht en zette zich schrap. Hij hoefde niet lang te wachten. Er werd dringend op de deur geklopt en daar stond Interne Zaken. ‘Ik zal mij even legitimeren’, zei Joan Vermeers, adjunct 1e klasse bij de afdeling die misstanden bij de politie onderzocht. Vermoeid, maar ook verrast gaf inspecteur Hertz de vrouw een hand, zich ondertussen afvragend waar het hele circus naar toe zou gaan. Hij bood haar een stoel aan, de twee begeleiders verdeelden hun taken: één bleef naast de deur staan, schuin achter Joan Vermeers, terwijl de andere op de gang postvatte. Collega’s van Hertz, die regelmatig passeerden, schrokken van het zwarte uniform. Binnen op het kantoor van Hertz werd de lucht ineens dik. ‘Zal ik een raampje openzetten’, vroeg Hertz. Vermeers hoorde het niet, of deed alsof. Stoïcijns haalde ze een map uit haar aktetas en sloeg die open: een bruingele kaart, linksboven voorzien van een al wat oudere pasfoto van John Hertz, daaronder stonden alle personalia en de carrière van de inspecteur; het was uit een personeelsdossier afkomstig.
‘U bent John Hertz, geboren 3 manaria 2595 te Mison Serra Helena, thans werkzaam als inspecteur der recherche bij de MPD (Malinquendaanse Politie Dienst)?’ Hertz knikte.
‘U werkte aan de zaak Golfiers?’
‘Ja’,

De zaak Golfiers haalde de kranten, doordat drie al wat oudere, rijkere dames in hun huis werden vermoord. Bij de eerste werden juwelen gestolen, dus toen het tweede geval bekend werd, dacht de politie meteen aan roofmoord. Alleen bij de tweede vrouw was niets weggehaald. De zaak sleepte zich vervolgens weken aan, Hertz was belast met het onderzoek, maar er kwam maar geen oplossing, alle sporen liepen dood. De verdachte, of verdachten, zouden in een rode Slimp bestelbus rijden. Deze werd drie weken later in een bos gevonden, totaal afgeragd en uitgewoond. Toen viel het derde slachtoffer. Dit was mevrouw Golfiers. Zij was baairunes, dat was een oude adellijke titel in Sentaurië.  De broer van het slachtoffer, een magere man met diep ingesneden zwarte ogen, was vanaf dag 1 al verdacht. Hij zou tijdens de moord bij een vergadering van de plaatselijke middenstand van Nieuwerboken zijn geweest. Hij had de presentielijst weliswaar getekend, maar er waren meer dan honderd deelnemers. Het ging om de verruiming van openingstijden en het was een tumultueuze bijeenkomst, waarbij niet duidelijk was of iedereen er vanaf het begin tot het eind aanwezig was of tussentijds wegging. Kleinere winkeliers waren bang om kostbare vrije tijd te verliezen. ‘Het grootwinkelbedrijf dringt dit aan ons op’, zei iemand in de vergadering. Kleinere zaken hadden het moeilijk in de Malinquenda-regio, als een magneet trok de grote stad alle bedrijvigheid naar zich toe.
            Het lukte Hertz niet om Setru Golfiers, de broer op te pakken, dus bedacht hij een list.
Hertz’ chef, hoofdinspecteur Luinsse, was er niet gelukkig mee. ‘Dit is pure uitlokking’, zei hij. ‘Dat weet ik’, zei Hertz kalm. De list bestond eruit dat een vierde rijke dame werd geïnterviewd door een lokale tv-zender. Zij diende als lokaas (was een werkelijkheid een agente). Kosten noch moeite werden gespaard, een leeg huis werd als woonadres van de douairière aangekleed.  Binnen enkele dagen werd er ’s nachts ingebroken. Niet door Setru Golfiers, die maakte liever niet z’n handen vuil, maar door een schlemiel genaamd Loet van Gais. Naast de gebruikelijke inbraakspullen had hij ook een vlijmscherp mes bij zich. De volgende dag werd Setru Golfiers aangehouden. Woedend riep deze: ‘Ik krijg jou nog wel’, tegen inspecteur Hertz, die door dit dreigement niet warm of koud werd.

‘U bent een rauwdouwer’, las Joan Vermeers op. Er stonden diverse aantekeningen met rode pen in het dossier. ‘Maar u heeft ook meer dan tien moordzaken opgelost’, zei de vrouw van Interne Zaken. ‘Met dit soort half legaal kunst- en vliegwerk natuurlijk een makkie’.
Tot dan toe was John Hertz beheerst geweest, maar nu ontplofte hij bijna. ‘Wilt u beweren dat ik álles tegen de wet heb gedaan? Mijn taak is om de stad veilig te maken én te houden. Moordenaars horen in de bak te zitten!’
‘Daar twijfel ik geen moment aan’, zei Joan Vermeers koel. ‘Over uw taak gesproken: u bent voorlopig geschorst. Ik geef u vijf minuten om uw bureau leeg te maken.’
Inspecteur Hertz had in z’n loopbaan inderdaad heel wat moordenaars achter de tralies gebracht, maar dit serpent verdiende snel en kordaat te worden gewurgd. Slechts met uiterste moeite en met samengeknepen stem zei de nu geschorste rechercheur-inspecteur: ‘Ik wil een advocaat.’

Mismoedig begon Nicole van de Veer aan een nieuwe werkdag. Zij en haar vriend hadden eerder die dag een vinnige discussie. Het aloude thema: je werkt te veel en je maakt te lange dagen. ‘Ik moet mij nú bewijzen’, zei Nicole. ‘Straks, als ik senior ben dan heb ik weer meer tijd.’ Haar vriend, Edwin Seigers haalde z’n schouders op. Hij had dit al zo vaak gehoord.
            ‘Nicole, heb je even?’
Jasmijn Willemsdijk ontbood haar op kantoor.
‘Ik geloof dat dit een interessante zaak voor jou is. Een inspecteur van de recherche is geschorst, omdat hij té flexibel met de wet omsprong in de zaak Golfiers.’ Jasmijn bracht gauw Nicole op de hoogte. ‘Ik heb van horen zeggen dat hij een goéde rechercheur is en die zijn dun gezaaid. Vraag het dossier van Interne Zaken maar op, dat zijn ze verplicht om te geven.’ Opgepept door deze nieuwe opdracht nam Nicole van de Veer meteen contact op met de ‘politie van de politie’.
Een uur later had ze de stukken ontvangen. Geboeid las het dossier.
‘Ik wil die mijnheer Hertz eigenlijk wel eens spreken.’

John Hertz was geen man van de binnenstad, zijn werkgebied waren de zuidwestelijke voorsteden van Malinquenda, waar de meeste mensen een gewoon leven leidden. Zijn (moord)zaken hadden meestal een oorsprong in de relationele sfeer en waren bijna alledaags te noemen.
De Twaalfavenue, met z’n glas en staal was een andere wereld. Toen hij zich bij Gia Maat, de receptioniste van de praktijk Willemsdijk-van Hooghe meldde keek hij verwonderd om zich heen. Het was tien uur ’s morgens en het kantoor was in vol bedrijf: medewerkers liepen met paperassen, er was een bilateraaltje tussen Michiel van Leuven en Paul Versaeck, een jongere kantoormedewerkster, bedolven onder een sterke parfum, passeerde. Automatisch draaide Hertz’ z’n hoofd om te kijken waar die benen naar toe gingen. Hij hoorde achter zich een beschaafd kuchje: ‘Dag, ik ben Nicole, uw advocaat. Komt u mee?’

Rechercheur Hertz had heel wat delicten opgelost, variërend van winkeldiefstal en auto-inbraak tot moordzaken. ‘Altijd binnen de marges van de wet’, herhaalde hij dringend. De samenwerking met ‘Luie’ Luinsse, zoals hij z’n chef noemde, verliep moeilijk. ‘Mijn baas heeft er geen probleem mee om met de eer te strijken. Zaken die ík heb opgelost, daar maakt hij mooie sier mee.’ Daarna praatte hij Nicole bij over de zaak Golfiers. ‘Ik denk dat die achter deze hele puinzooi zit. Hij heeft mij bedreigd. En dan dat kreng van IZ!’ Nicole schreef alles op.
‘Ik denk dat ik alles wel heb’, zei ze ‘Ik moet eerst met mijn mentor overleggen, maar de eerste stap die wij gaan zetten is het aanvechten van de schorsing.’
Hertz haalde z’n schouders op en twijfelde: wat een jong ding. Maar ja, hij was ook al oud en hij voelde zich even vermoeid en zeventig. Hij herpakte zich en nam afscheid. ‘Wij houden contact’, zei Nicole. Met een opgeruimd gemoed verliet inspecteur Hertz het kantoor, hij kwam langs het ontbijtbuffet (dat één keer per week op kosten van de zaak werd verzorgd), er lag een lekkere appel, deze snutte Hertz in het voorbijgaan mee terwijl hij naar de liften liep.

De bespreking, die op Hertz’ bezoek volgde was ‘en petit comité, alleen Jasmijn Willemsdijk, Michiel van Leuven en Nicole van de Veer zaten op het kantoor van laatstgenoemde. Nicole praatte haar mentoren bij. Jasmijn vond het nog steeds een interessante zaak, maar Van Leuven twijfelde: ‘Een onderzoek naar Interne Zaken, dat is toch een enorm wespennest? Wat zijn de gevolgen in de toekomst?’
‘We doen geen onderzoek naar IZ. We willen weten of de aanklacht tegen Hertz terecht is’, zei Nicole. ‘Is het echt zo’n schuinsmarcheerder als wat ze beweren? Of heeft hij alleen deze keer een fout gemaakt?’ Jasmijn’s mobiel ging. ‘Jullie komen er samen wel uit, hè’, zei ze en ging de kamer uit. ‘Ik wil wel eens met wat mensen gaan praten van Bureau Zeven’, zei Nicole. ‘Vind je dat goed?’ Van Leuven knikte ongeïnspireerd. Ik heb aan jou toch ook helemaal niéts, dacht Nicole woedend. Haar humeur werd er niet beter op toen Michiel’s handy op zijn beurt overging. Een privégesprek ‘Hoezo moet ik weer boodschappen doen?’ Door de ramen zag Nicole Nusrin Quebachi langskomen. Die had, voor haar doen, een uitstekend humeur. Diezelfde ochtend had ze namelijk een gesprek met Pieter-Willem van Hooghe gehad. Laatstgenoemde worstelde zich nog steeds door z’n vastentijd heen, opgelegd door de huisarts. Het cholesterol van de vennoot moest dringend omlaag. ‘Zit jij nog altijd in dat peeskamertje achterin?’ Nusrin knikte. ‘Je hebt de afgelopen tijd héél goed werk gedaan, je bent een echte aanwinst voor ons bedrijf. Ik geef je een groter kantoor, met een buitenraam.’ Nusrin glimlachte: ‘Dat vind ik erg aardig. Bedankt.’ Nusrin Quebachi was niet het type om op de bar de polka te dansen bij het horen van goed nieuws, althans niemand had dat ooit gezien.

’s Middags meldden beide dames zich bij de balie van het politiebureau van District Zeven, de normaal wat knorrige Tzom Breek was blij verrast door het onberispelijk geklede duo van WvH.
‘Wij verdedigen uw collega John Hertz.’
‘Het is een norse man’’, zei Breek ‘Tot aan het lompe aan toe, maar met een hart van goud.’
‘Hij is meestal niet de eerste op het bureau, maar vaak wel de laatste die naar huis gaat’, zei overste Dykman. ‘Soms slaapt hij zelfs hier.’
‘Het is een echte speurneus. Hij heeft geen rust totdat de zaak is opgelost.’, zei een derde collega.

‘John Hertz’, zuchtte commissaris Luinsse in z’n nette, maar somber gelambriseerd bruinhouten kantoor. ‘Absoluut een aanwinst voor ons bureau, al vele jaren lang. Plichtsgetrouw, collegiaal, soms gezellig, soms houdt hij zich afzijdig.’
‘En toch heeft deze goede, collegiale man, een schorsing aan z’n broek’, zei Nicole.
‘Dat is niet mijn schuld’, zei Luinsse, terwijl hij in z’n koffie roerde. ‘Hij is in de zaak Golfiers te ver gegaan met die lokvogel.’
‘Deed hij dat dan op eigen handje?’
‘Ehm..nee’.
‘Had hij dan uw goedkeuring?’
‘Ja maar, maar niet zo op die manier.’
Nusrin getriggerd door het weifelende optreden van de commissaris; ‘Ik snap het niet. Is het nu ja of nee?’
‘Hij had de toestemming om het geheel in scène te zetten, ja. Maar toen die inbreker kwam had hij met mij moeten overleggen, maar opeens deed meneer z’n portofoon het niet. Dat is toch wel heel toevallig, niet?’
‘Heel toevallig, ja’, zei Nusrin, die wel met deze zak hooi klaar was.
Luinsse ontkende dat hij Interne Zaken had ingeschakeld.

‘Dat wordt een gesprek met de Overkant’, zei Nicole tegen Nusrin terwijl ze terug naar de Twaalfavenue reden. ‘Van Hooghe zal blij zijn.’ Nusrin knikte.

‘We konden geen mol vinden’, zei Nicole tegen Peter-Willem van Hooghe die net bezig was met een salade. ‘Ik ben die troep zo beu’, zei deze toen hij het schaaltje met het gezonde eten wegschoof. ‘Nog even volhouden, PW’, moedigde Jasmijn Willemsdijk haar partner aan. Nicole bracht een kort verslag uit. ‘Ga maar naar het Delatorium toe, maar doe wel voorzichtig. Geen olifant in de porseleinkast’, waarschuwde Van Hooghe senior bezorgd.

Het Delatorium, het openbaar ministerie, was gevestigd tegenover het Paleis van Justitie in een tempel geïnspireerd op de Helbiaanse architectuur. Jarenlange luchtvervuiling had van het stralend wit een dof grijs gemaakt. Na de ingang heerste ‘airport security’, iedereen moest door een metaaldetector heen, wat bij vrouwen vaak wat vertraging opleverde. ‘Ook uw ringen afdoen’, zei de bewaker vermoeid tegen Nicole.

Marcus Zaal, hulpofficier van Justitie had een ambigu gevoel tegenover inspecteur Hertz. Hij had veel zaken opgelost, zeker ten opzichte van een gemiddeld rechercheur. ‘Kent u de zaak Williams nog?’ Het zei Nicole niets, maar bij Nusrin ging een lampje branden.
     ‘Twee kerels breken in en plotseling staat de bewoner voor hun neus, in z’n pyjama. Die wordt neergeschoten. Beide dieven zweren elkaar te dekken. Wat doet Hertz? Die zegt tegen één van hen dat z’n collega net heeft bekend. Die gelooft het en doet vervolgens de bekentenis. Híj was het die schoot. Zaak opgelost, zou je denken. Maar het kruit zat bij die ánder op de mouw. Hertz wilde er niets meer van weten.’ Volgens Zaal waren er nog wat ‘dubieuze’ gevallen bekend. ‘Maar er waren ook zaken die wél goed werden opgelost. ‘Kent u de Zakdoekmoord nog?’ Beide dames knikten. ‘Die zaak sleepte zich drie jaar aan, er hadden al diverse rechercheurs aan gewerkt, maar alleen Hertz vond op een gegeven moment de dader: een oud moedertje, die stemmen hoorde.’

Nicole had even een pauze nodig. Ze bedankte Zaal voor de informatie en ging naar het toilet. Nadat ze zich had opgefrist dacht ze aan haar vriend, Edwin Seigers. Hij zat nu al een paar weken thuis, omdat hij, als zelfstandig kok, maar niet aan de bak kwam. Hij was jaloers op haar, dat zij wel een goede baan had en dus nu in wezen kostwinner was. ‘Dat is het, jaloezie’, riep ze hardop door de gangen van het Delatorium tegen niemand in het bijzonder. Nusrin voegde zich bij haar en samen gingen ze terug naar de Twaalfavenue.

Daar werd het werk even stilgelegd, omdat er een nieuwe collega werd voorgesteld: Richard Schikkens, van Familierecht. ‘Wij hadden daar nog onvoldoende mandekking’, betoogde Pieter-Willem van Hooghe. De nieuwe advocaat, stroblond haar, blauwe ogen en een jongensachtig gezicht glimlachte. ‘Het kan nooit kwaad, vers bloed in de tent’, fluisterde Nusrin.
      ’s Middags bekeken Nicole en Nusrin wie allemaal aan de Zakdoekmoorden hadden gewerkt. Er kwamen drie namen bovendrijven: Husping, d’Eerd en Van Sijl.

‘Die doet het met Vermeers’, zei Nusrin.
‘Weet je dat zeker?’
Nusrin zuchtte. ‘Anders zou ik het niet zeggen.’

Nicole kreeg groen licht om Van Sijl op te zoeken. Die weigerde eerst alle medewerking.
‘Ik kan u ook dagvaarden’, zei Nicole. Daar had Van Sijl toch weinig zin in. ‘Ik had bijna de dader te pakken, totdat de zaak mij werd afgepakt, door Luijnsse. Die gaf het aan Hertz. Uitgerekend Hertz’.
‘Want’, zei Nicole nu streng.
Luijnsse kon niet overweg met John Herz, zo bleek.
      ‘In feite was Hertz de baas van District Zeven. Ik moest hem niet. Ik hou van eerlijke opsporingsmethoden. Eerst alle mogelijkheden elimineren, kalm en beheerst de dader vinden en in het nauw drijven. Sámen met het team. Goed onderbouwd.

 En dan toeslaan. Maar hij’, schamperde van Sijl. ‘Maar hij? Deed alles op z’n eigen houtje, zoals het hém in de kraam paste.’ 

Om klokslag half zeven stak Nicole van de Veer de sleutel in de deur van haar woning. ‘Hoi schat’, zei ze tegen haar vriend. Die keek verwonderd op. ‘Nu al thuis?’
‘Ja’, zei ze. ‘Ik weet niet of je al wat gepland had, maar we gaan vanavond eens uit eten. Ik heb wat te vieren. Ik heb opslag gekregen!’

Deel deze pagina