27. apr, 2019

De Zwarte Rietkloot

Onlangs was ik nog eens bij mijn ouders op bezoek. Ze wonen nu al een paar jaar in een ‘levensloopbestendig’ appartement midden in het dorp Moerkerk. Ik weet niet meer hoe het precies kwam, maar op een bepaald moment vroeg mijn vader: ‘Hoe breng jij je vrije tijd door?’ Ik was enigszins verbaasd, want dat weet je toch? Ik luister veel naar muziek, kijk naar melige televisieprogramma’s. De laatste parel aan de kroon is ‘Botox Babes’, een zeer fout programma, waarin enkele vrouwen worden gevolgd die zich wel of niet tegen de ouderdom laten behandelen in een of andere hippe privékliniek hoog in de Blauwe Bergen achter Belantas. De chef-arts is een nettere uitvoering van Dr. Frankenstein, het ligt er meters dik op.
    ‘Praat jij op het terras wel eens met andere mensen?’ wilde mijn moeder weten. Wat is dit, een kruisverhoor? ‘Of zonder jij je nog altijd met de koptelefoon af?’ Soms. Ik heb een paar terrasbekenden ontmoet in de loop der tijd. Mijnheer Wouters is een vriendelijke oude man, die alleen ’s middags bij de City Winery komt, want hij wil vóór het nieuws van zeven uur weer thuis zijn. ‘En ’s winters voordat het helemaal donker is, want ik moet door het park’. Avondklok. Net zoals in elk park van de wereld kruipen er ’s avonds schimmen door de bosschages en struiken. Op zoek naar een willoze prooi, met rok of leeftijd als handicap. Dan heb je Misha, een vrolijke hipster, die al een paar relaties achter de rug heeft en de ‘ware’ maar niet kan vinden. En míj dan om advies vraagt, ik,  die nog met een half been in de Age of Virgo sta.
    De conclusie van mijn ouders is dat echt bij een singlevereniging moet gaan voordat ik van eenzaamheid omkom. Eenzaamheid? Dat is toch hopelijk niet die zalige rust die mij in mijn flat omarmt, na een dag geroezemoes en gekonkel en geacteer op kantoor? Volgende week gaat Adam Scheepers met pensioen. Er doen hardnekkige geruchten de ronde dat Dries van den Akker hem gaat opvolgen! Dus dat was dat toneelspel van de afgelopen jaren: geen demotie omdat hij klanten verkeerd adviseerde; mijnheer Van den Akker werd in de coulissen klaargestoomd voor z’n grote taak, zijn missie.
    Een paar maanden geleden ben ik meegegaan met ‘Happy Singles’ naar de grotten van Vlittingen. Een leuke middag, alleen veel stress met het betalen van de rekening na afloop. Nu heb ik mij zojuist ingeschreven bij wandelvereniging ‘De Goudplevier’. Wat een ouderwetse naam, de spruitjeslucht walmt mij tegemoet. Als ik naar de ontmoetingsplaats rijd, die net buiten Hooftricht ligt, heb ik een playlist met jaren ’90 muziek gemaakt. De jaren ’90 van de 26e eeuw wel te verstaan met muziek van De Kreukels ‘Laat mij niet alleen’, John Hendriks ‘Eenzame Trucker op Highway 94’ en van overzee De Selvera’s. Die van de reebruine ogen, die de jager aankeken.  De periode rondom het begin van de nieuwe jaartelling, Anno Elvisius. Afgewisseld met enkele jiveplaten voor het broodnodige evenwicht.

    Wij zijn met z’n zessen. Sem, Daan en Arthur zijn nog jonge gasten van achteraan de twintig. Nelly is een jaar of vijftig, heeft grijze krullen en is vrij klein van stuk. Ze draagt indrukwekkende wandelschoenen, blote kuiten, een heuptasje en een flesje water. Esther is van dezelfde leeftijd, heeft zwarte haren en een jaloersmakende taille. Nelly is de ‘leidster’ van het stel. Wij stappen in de auto’s en rijden naar de Plezische heuvels toe, Akenborg is de vertrekplaats. Een dorpje bestaande uit vakwerkhuizen die nonchalant tegen de hellingen zijn uitgestrooid. Het eerste stuk is een behoorlijk pittige klem, en algauw zwoeg ik als een blaasbalg. ‘Jij loopt niet vaak’, zegt Sem plagerig. Sem heeft een vuurrood kapsel, is vrij groot en ik vind hem niet erg aardig overkomen. Nooit afgaan op je eerste indruk, geef iemand een kans, hoor ik mijn moeder in gedachten zeggen. Uitgerekend zij! Als wij op terras zitten hoor je twee leden van de grand jury iedereen beoordelen. ‘Wat heeft die man voor een broek aan, een vadersbroek!’. ‘Ja, maar hij is toch een vader’, zeg ik glimlachend. ‘Dan hoeft –ie er nog niet zo ouderwets bij te lopen’, vonnist Mam. Een ruitenbroek doet het goed op de (golf)club, maar daarbuiten.. Wat Miriam met restaurants, bistro’s en eetcafés doet, doen wij met passanten, die, oh wreed lot, uitgerekend langs óns terras lopen. Heerlijk.
    Intussen hebben wij al een uur gelopen. Een frisse wind waait over de hoogvlakte, want het is net lente geworden. De eerste bomen worden al groen. Dan gaat het pad naar beneden en komen wij, volgens Nelly, terecht in de Hoovervallei. Ergens verscholen klatert een beekje. Groen Plezië, in een stal, gerund door het provinciale park, blèren jonge affijen. De affij is een lieflijk dier, zespotig, en wordt al zo lang als men zich herinneren kan, gehouden voor z’n mooie vachten, waar Mens en Quadran jassen van maakte, dekens, beschutting tegen de winterkou. We houden een korte pauze bij een stal, waar de affijen ’s nachts verblijven. Zo vroeg in het jaar is het beter voor de dieren, aldus parkwachter Mark. Arthur leidt, zo komen we spoedig achter, aan de Ziekte van Corbijn. Dit is een psychische aandoening. De patiënt is bang dat hij na zijn overlijden meteen in de vergetelheid raakt en om het Grote Niets te voorkomen maakt hij/zij onophoudelijk foto’s. ‘Ga eens even tegen die boom aan staan, jullie allemaal, effe snel..Waar is trouwens Esther?’ ‘Die is nog binnen in het schuurtje’, antwoord ik. Ze mag een jonge affij op haar armen dragen, trots schrijdt ze voorwaarts, in het gezelschap van parkwachter Mark, voor het fotomoment van de dag.  Geen boterhammen meegenomen (stom!) en een fles brak water, die al eeuwen in het zijvak van mijn autodeur lag. Gelukkig biedt Sem het zijne aan. ‘Er zit nog een beetje in, maar niet alles opdrinken, hoor. Want is het is nog een heel eind.’  Via een ander pad verlaten we het Hooverdal en komen, na een kilometer of twee aan bij de volgende halte. Er staan in het groen geklede parkwachters achter een desk, er liggen folders en gidsjes op een tafel over het gebied. Ik heb het idee dat ik live in het radioprogramma ‘Vroege Vogels’ ben beland. ‘De zouthagedis is een tenger diertje, dat eerst in de zon moet opwarmen’, zo hoor ik een denkbeeldige commentaarstem zeggen. ‘Daar vliegt de zwarte rietkloot’, roept Arthur ineens. De snelle vogel voorkomt een publicatie in National Scientific, doordat Arthur in z’n haast loopt te hannesen met z’n tweede fototoestel. Inderdaad, de Ziekte van Corbijn. Hoog in de bomen kwinkeleert de ‘Irium Podium’, een vogel met vast een wetenschappelijke naam, maar ik noem hem van kinds af aan al zo, omdat hij dat lijkt te zeggen. Best wel lekker, zo’n dagje natuur, maar tegen het einde van de tocht beginnen mijn voeten pijn te doen. Hopelijk heb ik geen blaren opgelopen.

     Terug in Akenborg drinken we nog een kopje koffie. Gelukkig blijven ál te persoonlijke verhalen uit, behalve dat Esther het even over de bezoekregeling van de kinderen had, die ze, na lang soebatten, eindelijk met haar ex had afgesproken. Ik denk dat de Goudplevier mijn leven is binnengevlogen, volgende maand is er weer een wandeling. Dan wel zorgen voor fris water en verse boterhammen.

Clairy van Asdonck

Deel deze pagina